TCP/IP addressing - Computerwoorden.nl: Een begrip in de ICT!
computerwoorden.nl
TCP/IP addressing
Printlijst:
Home | Sitemap | Zoektips |

TCP/IP

A

  • Adres Record
Een DNS resource record dat een FQDN aan een IP-nummer koppelt.

AAAA

  • IPv6 Adress Record
DNS record. Het A record voor IPv6-adressen.

Address pool

Het bereik aan IP-adressen dat de DHCP-server in feite kan toewijzen.
Addresspool instellingen.
Addresspool instellingen.

Addressing component

Een gedeelte van de Internet Connection Sharing of Network Address Translation services dat IP-adressen toewijst aan clients; neemt de plaats in van een DHCP-server.

Adresklasse D

  • Address class D
De adressen in klasse D worden gebruikt voor multicasting. Multicasting dient om in één keer informatie te verzenden naar een aantal geregistreerde hosts. Die hosts worden in groepen ondergebracht doordat ze zich met een multicast-adres uit het adresbereik van klasse D registreren bij routers. De significante bits van klasse D zijn altijd ingesteld op 1110. De overige bits worden gebruikt om de host logisch te groeperen op het netwerk.
Adresklassen TCP/IP.
Adresklassen TCP/IP.
Bereik van de adresklassen.
Bereik van de adresklassen.

Adresklasse E

Klasse E is een experimentele adresklasse die in de toekomst echt gebruikt gaan worden. De adressen in deze klasse worden geïdentificeerd door hun significante bits, die zijn ingesteld op 1111.
Adresklassen TCP/IP.
Adresklassen TCP/IP.

Adresklassen

  • IP-adresklassen

Adresrecord

  • A
Een DNS-resource-record die een FQDN aan een IP-nummer koppelt.

Agent

In het SNMP-model bevindt zich op elk netwerkapparaat dat wordt beheerd een softwareonderdeel dat de 'agent' wordt genoemd. De agent verzamelt informatie over het apparaat in een goed gedefinieerde structuur. De agent is verantwoordelijk voor het reageren op queries en het doorgeven van opdrachten voor het netwerkapparaat. Als een agent een verzoek ontvangt, controleert hij eerst of dat verzoek afkomstig is van zijn eigen gebruikersgroep. Als dat het geval is, raadpleegt de agent de MIB voor die aanvraag. Vervolgens reageert de agent door de aangevraagde waarde te sturen naar de SNMP-manager die is geconfigureerd voor die gebruikersgroep en agent. Als het verzoek een set-verzoek is dat niet afkomstig is van de eigen gebruikersgroep wijzigt de agent de waarde. De agent kan ook ongevraagd een trap-bericht sturen naar zijn SNMP-manager om te waarschuwen voor ongewenste communicatie met een niet-geautoriseerde SNMP-manager. Onjuiste wachtwoorden behoren tot de communicatievormen die een trap-bericht veroorzaken. Geactiveerde agents wachten op SNMP-verzoeken van de manager. Als er een verzoek is ontvangen, voert de agent de aangevraagde get-, get�next- en set-bewerkingen uit. De enige bewerking die spontaan wordt uitgevoerd is de trap, die de manager waarschuwt als een apparaat is gestart, gestopt of extreem wordt belast, bijvoorbeeld als de harde schijf vol is. De computer luistert standaard naar poort 161 en poort 162 voor traps. U kunt SNMP alleen op Windows 95- en Windows NT-computers gebruiken als het Register is aangepast voor het gebruik van SNMP.

ANDing

Als een TCP/IP-host wordt geïnitialiseerd, vergelijkt deze het eigen IP-adres met het subnetmasker. Dit proces wordt ANDing genoemd. Het resultaat van dit proces wordt opgeslagen in het geheugen. Als de host moet bepalen of een pakket bestemd is voor een lokaal of extern netwerk, wordt eerst het doel-IP-adres van het pakket vergeleken met het eigen subnetmasker. Vervolgens vergelijkt hij het resultaat van die vergelijking met het resultaat dat eerder in het geheugen was opgeslagen. Als die twee waarden gelijk zijn, is het pakket bestemd voor een lokale host en blijft het binnen het netwerk. Als de twee waarden verschillen, is het bestemd voor een externe host en wordt het gerouteerd naar het juiste netwerk. Tijdens het ANDing-proces worden corresponderende enen en nullen gecombineerd. Twee enen leiden tot één, en een nul en een willekeurig ander getal leiden tot nul.
ANDing
ANDing

APIPA

  • Automatic Private IP Addressing
Een functie van een op Windows gebaseerd besturingssysteem (bijvoorbeeld Windows 98, Me, 2000 en XP) die het mogelijk maakt om zichzelf een IP-adres te geven wanneer er geen DHCP-server (Dynamic Host Configuration Protocol) is gevonden. APIPA functioneert in dit geval als een DHCP-server en maakt het eenvoudiger om de netwerkkaart te configureren en kleine netwerken te ondersteunen. Wanneer er geen DHCP-server beschikbaar is, zal de computer zichzelf een IP-adres toekennen in de netwerkrange 169.254.0.0 tot 169.254.255.255. Deze adressen zijn speciaal voor dit doel gereserveerd bij de IANA (Internet Assigned Numbers Authority). De client maakt vervolgens gebruik van ARP (Address Resolution Protocol) om er zeker van te zijn dat in het LAN geen andere computer is met hetzelfde adres. Het subnetmasker wordt met het adres 255.255.0.0 ingesteld. APIPA is standaard enabled, maar kan worden uitgezet. Een melding van DHCP stelt de gebruiker op de hoogte dat er wordt gewisseld tussen DHCP- en APIPA-adres.

Application layer

  • Toepassingslaag
De Toepassingslaag van het TCP/IP-model is de laag waarin toepassingen en sommige services toegang krijgen tot het netwerk. Het is hun venster naar de rest van de wereld. Twee verschillende API's (Application Programming Interfaces) bieden toegang tot de TCP/IP-transportprotocollen: Windows Sockets en NetBIOS. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de Transport Driver Interface (TDI).
TCP/IP-model versus OSI-Reference Model.
TCP/IP-model versus OSI-Reference Model.

ARP

  • Address Resolution Protocol
Protocol dat bij een gegeven IP-adres het bijbehorende MAC-adres van de netwerkkaart, die het IP-adres heeft, kan geven.
Met het commando arp -a kun je de arp-cache uitlezen.
Met het commando arp -a kun je de arp-cache uitlezen.

ARP
Syntax:
ARP -s inet_addr eth_addr [if_addr]
ARP -d inet_addr [if_addr]
ARP -a [inet_addr] [-N if_addr]
Parameter Beschrijving
-a Geeft huidige ARP-vermeldingen weer door de huidige protocol-gegevens aan te vragen. Als het inet_addr niet is opgegeven, worden alleen de IP- en fysieke adressen van de opgegeven computer weergegeven. Als meer dan ��n netwerkinterface ARP gebruikt, worden er vermeldingen weergegeven voor elke ARP-tabel
-g Hetzelfde als -a.
inet_addr Specificeert een Internet-adres.
-N if_addr Geeft de ARP-vermeldingen weer voor de netwerkinterface opgegeven door if_addr.
-d Verwijdert de host opgegeven door inet_addr. Als u sterretjes (*) als jokertekens gebruikt, kunt u alle hosts verwijderen.
-s Voegt de host toe en associeert het Internet-adres inet_addrn met het fysieke adres eth_addr. Het fysieke adres wordt weergegeven als 6 hexadecimale bytes gescheiden door een streepje.
eth_addr Specificeert een fysiek adres.
if_addr Indien aanwezig, specificeert dit het Internet-adres van de interface waarvan de adresvertaaltabel moet worden gewijzigd. Indien niet aanwezig, wordt de eerste toepasbare interface gebruikt.