Netwerk woordenboek - Computerwoorden.nl: Een begrip in de ICT!
computerwoorden.nl
Netwerk woordenboek
Printlijst:
Home | Sitemap | Zoektips |

Netwerk

Label

In een MPLS (Multiprotocol Label Switching) netwerk is de label een korte, met vaste grootte, op lokaal niveau belangrijke manier om te identificeren, dat wordt gebruikt om een FEC (Forwarding Equivalence Class) te identificeren. De label wordt gekoppeld aan een datapakketje met de informatie over de FEC waartoe het pakket is geadresseerd.

Lagen

Het zevenlaags OSI-model beschrijft hoe systemen met elkaar verbonden kunne worden. Dit model is gebaseerd op lagen: elke component van het netwerk bestaat op een bepaalde laag van het model en elke component kan alleen rechtstreeks communiceren met de laag die er direct boven of onder ligt. Elke laag biedt voorzieningen aan de erboven gelegen laag en maakt gebruik van de diensten van de eronder liggende laag. De lagen zijn:
  1. toepassingslaag
  2. presentatielaag
  3. sessielaag
  4. transportlaag
  5. netwerklaag
  6. koppelingslaag
  7. fysieke laag

Lagenmodel

  • OSI-model
Een uit zeven lagen bestaande set functies voor de transmissie van data van de ene naar de andere computer. Dit model vergemakkelijkt de ontwikkeling van interfaces tussen verschillende netwerken. Het is ontwikkel door ISO (International Standards Organization).

De verschillende lagen zijn:
  1. Fysieke laag
  2. Datalinklaag
  3. Netwerklaag
  4. Transportlaag
  5. Sessielaag
  6. Presentatielaag
  7. Applicatielaag

LAN

  • Local Area Network
Computernetwerk binnen een gebouw of een bedrijf. Toch kan een LAN meer dan alleen een kantoorgebouw beslaan. De LAN-techniek maakt netwerken met een reikwijdte van 10 km mogelijk. Via kabels verbonden personal computers kunnen gebruik maken van gemeenschappelijke resources als vaste schijven, printers, databases, modem en verbindingen met andere netwerken en mainframes. LAN's zijn te onderscheiden naar de volgende criteria:
  • transmissiemedium;
  • topologie;
  • signaleringstechniek;
  • toegangsmethode.

LAN Down Time

De tijd dat een Lan netwerk plat ligt, werkloos is.

LAN driver

Specifieke software die het mogelijk maakt dat Netware kan communiceren met de verschillende soorten netwerkkaarten.

LAN-Requester

  • Requester
Software in een computer die verzoeken om netwerkdiensten van de applicatieprogramma's op de computer doorzendt naar de geschikte server.

LANE

  • LAN Emulation
Een ATM-switch is vrij duur in vergelijking met ethernet-switches. Omdat het heel kostbaar en ook niet nodig is om alle computers in een netwerk van ATM te voorzien, is compatibiliteit met bestaande netwerken nodig. In ATM wordt dit geregeld door LANE. Binnen het ATM-netwerk kan een LAN worden nagebootst, waaraan verschillende LEC's (LAN Emulation Clients) kunnen deelnemen. LANE geeft aan applicaties niet de mogelijkheid een bepaalde QoS aan te vragen. Daarvoor is het nodig dat ook protocollen op een hoger niveau worden aangepast. Classical IP is zo'n aangepast protocol, behalve dat het geen broadcast-functionaliteit heeft en er QoS-mogelijkheden aan toegevoegd zijn.

Laser

  • Light Amplification by Stimulated Emission of Radiation
Het is een monochrome lichtbron met relatief grote lichtopbrengst, die bij monomode glasvezelkabels wordt gebruikt. Een gebundelde lichtstroom.

LCR

  • Least Cost Routing
Intelligente centrales maken een verbinding via de goedkoopste route voor een bepaalde bestemming.

LDDI

  • Locally Distributed Data Interface
Breedbandnetwerk van X3T9.5.

Levensduur

  • TTL
  • Time To Live.
Het aantal seconden dat een pakket op het netwerk mag zijn.

Link

Het communicatiesysteem dat twee LAN's met elkaar verbindt. De apparatuur die de verbinding tot stand brengt waaronder bridges, routers en gateways.

Link state algorithm

  • Van Dykstra-methode
Dit is een routingalgoritme voor gedistribueerde routing in een LAN-netwerk, ook bekend als de Van Dykstra-methode. Bij deze methode van routing wisselen de routers in een netwerk regelmatig link-informatie uit, zodat het gehele netwerk bekend is.

LLC

  • Logical Link Control
Dit is laag 2A van het ISO 7 lagenmodel; het controleert de data-afhandeling op de linklaag (laag 2). Is met de MAC de link layer. Het project 802 verdeelt de datalink-laag in twee sublagen. De sublaag Logical Link Control is de bovenste sublaag die de gegevensverbinding beheert en definieert het gebruik van logical interface points (die service access points [SAP] worden genoemd). Computers gebruiken deze access points om gegevens van de sublaag LLC door te geven aan de bovenliggende lagen van het OSI-model.

LME

  • Layer Management Entity
Dit is een deel van iedere laag van het ISO 7 lagenmodel dat de desbetreffende laag beheert en stuurt.

Lobe

Een aansluitkabel voor gebruikers aan een ringlijnverdeler.

Local Area Network

  • LAN
Via kabels verbonden personal computers, die gebruik maken van gemeenschappelijke resources zoals vaste schijven, printers, databases, modem en verbindingen met andere netwerken en mainframes. LAN's zijn te onderscheiden naar de volgende criteria:
  • transmissiemedium;
  • topologie;
  • signaleringstechniek;
  • toegangsmethode.

Local bridging

Hiermee wordt de directe koppeling van twee of meer LAN's bedoeld. De te koppelen LAN's kunnen een verschillende topologie hebben.

Logging

Het bijhouden van gegevens in tekstbestanden, oftewel logbestanden. Je kunt bijvoorbeeld loggen wie er allemaal het Telnet-protocol hebben gebruikt vanaf het netwerk naar buiten.

Logical Link Control

  • LLC
Dit is laag 2A van het ISO 7 lagenmodel; het controleert de data-afhandeling op de linklaag (laag 2). Is met de MAC de link layer. Het project 802 verdeelt de datalink-laag in twee sublagen. De sublaag Logical Link Control is de bovenste sublaag die de gegevensverbinding beheert en definieert het gebruik van logical interface points (die service access points [SAP] worden genoemd). Computers gebruiken deze access points om gegevens van de sublaag LLC door te geven aan de bovenliggende lagen van het OSI-model.

Login wachtwoord

(Bij netwerken) Controleert de toegang tot de fileserver op basis van het identificatienummer (ID) van iedere gebruiker.

Login-verbinding

Bij netwerken. Vergelijkbaar met een terminal, maar doorgaans gekoppeld aan een gebruiker en niet aan een fysiek apparaat.

Logische eenheid

Een vooraf ingestelde eenheid die alle configuratiegegevens bevat die voor een gebruiker of programma nodig zijn om een sessie tot stand te brengen met een host- of peercomputer.

Logische routingloop

Bij sommige netwerkverbindingen kunnen de pogingen om een alternatief pad naar een slecht of niet bereikbare host te vinden, leiden tot een logische routingloop. Een loop kan een onbekend aantal keren worden teruggestuurd, maar komt tenslotte altijd weer op hetzelfde punt uit, waardoor een loop-pad tot in het oneindige kan worden herhaald.

Logoff

Het verlaten van een systeem, bijvoorbeeld een netwerkverbinding of een mailbox.

Logon

Toegangsprocedure, meestal beveiligd met een wachtwoord, om in een netwerk of een mailbox te komen.

Logout

  • Afmelden
Het proces waarbij een gebruiker het gebruik van een computer of netwerk beëindigt.

Lokaal domein

Het interne gedeelte van een netwerk, met andere woorden alle terminals en computers die direct op het systeem zijn aangesloten.

Loop back

Het direct terugsturen van het verzonden signaal, om de correctheid van de transmissie te controleren.

Loopback-adres

Het netwerkadres 127 in adresklasse A is bijvoorbeeld gereserveerd voor diagnostische bewerkingen voor de netwerkadapter. Dit adres wordt het loopback-adres genoemd en wordt gebruikt om de TCP/IP-protocolstack in de computer te testen zonder dat er informatie naar het netwerk wordt verzonden.

Lost token

  • Verloren token
Verwijst naar een foutsituatie in een Token Ring-netwerk. Deze fout heeft tot gevolg dat een station dat naar het token op zoek is, het token tegenhoudt zodat er geen token meer op de ring is.

LPDU

PDU (Protocol Data Unit) met communicatie-informatie voor de data link layer (OSI-model).

LSAP

  • Link Service Access Point
Dit wordt bij FDDI en TokenRing gebruikt om Ethernet versie 2 - frames te transporteren.

LSL

  • Link Support Layer
Dit betekent dat je met behulp van één netwerkkaart meerdere soorten van Ethernet kunt verwerken.

LSP

  • Label Switch Path
Een LSP is een specifiek pad die een pakket moet volgen binnen een MPLS (Multiprotocol Label Switching) netwerk. Een LSP wordt gevormd middels het gebruik van LDP's (Label Distribution Protocols), zoals RSVP-TE of CR-LDP. Beide protocollen zorgen voor een pad door een MPLS netwerk en reserveren voldoende bronnen voor de data pad.

LSR

  • Label Switching Routers
Routers die met behulp van labels binnen een MPLS (Multiprotocol Label Switching) netwerk de datapakketten doorsturen.

LU

  • Logical Unit
  • LUN
Terminal emulator in een SNA netwerk.