TCP/IP addressing - Computerwoorden.nl: Een begrip in de ICT!
computerwoorden.nl
TCP/IP addressing
Printlijst:
Home | Sitemap | Zoektips |

TCP/IP

Packet

  • Datapakket
Een reeks van bits die als één geheel over een netwerk wordt gestuurd. Zo'n pakketje is meestal slechts een deel van de totale boodschap. Op de eindbestemming worden alle verschillende packets door het gebruikte communicatieprogramma weer tot een geheel gesmeed.

Pakket

  • Packet
Algemeen: een pakket is een eenheid met gegevens die in een netwerk als een geheel van het ene apparaat naar het andere wordt gezonden. In netwerken met packet-switching wordt een pakket nauwkeuriger gedefinieerd als een transmissie-eenheid met een vaste maximale grootte die bestaat uit binaire getallen die gegevens voorstellen, een header met een identificatienummer, bron- en bestemmingsadres en soms gegevens voor foutbewaking.

Pakketfilter

  • Packet filter
Bepaald of een TCP/IP-pakket de firewall mag passeren. Als criteria kunnen bron- en doeladres, aangesproken poort, protocol of netwerk-device worden gebruikt.

Pakketgeschakeld

Aanduiding van een netwerk. Hierbij worden gegevens via afzonderlijke, apart geadresseerde deelzendingen verstuurd.

Pakketheader

Het gedeelte van een pakket dat een identificatienummer, de bron- en bestemmingsadressen en soms foutcontrolegegevens bevat.

Ping

  • Packet INternet Groper
Een opdracht die wordt gebruikt om verbindingen met een of meer externe hosts te controleren. Het hulpprogramma Ping gebruikt ICMP-echo-opdrachtpakketten en -antwoordpakketten om te bepalen of een bepaald IP-systeem in een netwerk functioneel is. Het hulpprogramma Ping is nuttig als diagnoseprogramma bij IP-netwerk- of routerstoringen. De notatie van de PING-opdracht is als volgt:
PING IP-adres of HOSTNAAM.
Ping-opdracht naar het loopback-adres.
Ping-opdracht naar het loopback-adres.

PING connectiviteit-testen

PING is uw eerste verdedigingsmiddel bij het oplossen van problemen. PING is een voorziening waarmee u IP-connectiviteit kunt controleren door een ICMP-echopakket te versturen naar een IP-adres of doel-NetBIOS-naam. Met PING kunt u hardwareproblemen in het netwerk, incompatibele configuraties en gebrekkige connectiviteit achterhalen. Probeer eerst het IP-adres van de doelhost te PINGen. De syntax is:
Ping IP-adres
Als u wilt weten welke schakelopties beschikbaar zijn voor deze opdracht, typt u ping -?. Zoals u ziet kunt u de pakketgrootte, het aantal pakketten, de TTL-waarde, de doelhost, het type service, enzovoort opgeven. Dit is dus een uiterst nuttig diagnostisch programma dat trouwens ook kan worden gebruikt met Unix-systemen. U profiteert het meeste van PING-opdrachten als u ze in de volgende volgorde opgeeft:
  1. PING het standaard loopback-adres om de lokale installatie en configuratie te controleren. PING 127.0.0.1
  2. PING het IP-adres van de lokale computer om te controleren of het wordt herkend door het netwerk.
  3. Controleer vervolgens de connectiviteit van de standaardgateway. Hierdoor controleert u niet alleen de werking van de gateway (router), maar ook de communicatie tussen de host en de gateway.
  4. PING het IP-adres van de externe host om de communicatie naar de router te controleren.
Schakelopties van PING.
Schakelopties van PING.

PING troubleshooting

  1. De eerste stap bij het testen van de configuratie, is het PINGen naar het loopback-adres van de adapter, 127.0.0.1. Bij deze bewerking wordt niet echt een verbinding tot stand gebracht met een andere computer, maar wordt de lokale TCP/IP-configuratie in een soort lus getest, vanaf de protocolstack tot aan de software van de netwerkadapter en vervolgens terug naar de protocolstack. Als u antwoord krijgt van dat adres weet u dat de lokale host goed is geconfigureerd.
  2. Vervolgens PINGt u naar het IP-adres dat u hebt toegewezen aan de computer zelf. Als u antwoord krijgt van beide adressen, kunt u ervan uitgaan dat uw IP-adres correct is geconfigureerd.
  3. Hierna PINGt u naar het adres van een andere computer in het lokale netwerksegment. Als u geen andere IP-adressen kent in het netwerk, kunt u proberen te PINGen naar een adres dichtbij het adres dat aan uw computer is toegewezen. Als uw huidige IP-adres 192.168.0.66 is, probeert u bijvoorbeeld te pingen naar 192.168.0.67 of 68. Als vaststaat dat uw computer naar behoren functioneert in het eigen netwerk, controleert u of informatie vanaf uw computer via de router kan worden verzonden.
  4. Eerst PINGt u het IP-adres van de netwerkkaart van de router die is verbonden met uw lokale netwerk.
  5. Als u een antwoord ontvangt probeert u te PINGen naar een van de andere netwerkkaarten van de router (een netwerkkaart die niet rechtstreeks is verbonden met uw lokale netwerk).
  6. Als dat ook succesvol verloopt, probeert u ten slotte nog te PINGen naar een host op een ander subnet (aan de andere kant van de router).
Als u problemen ondervindt bij het PINGen naar deze IP-adressen, kunt u de informatie die u tot nu toe hebt bestudeerd, gebruiken om de oorzaak van het probleem te achterhalen. Als u niet naar uw eigen IP-adres kunt PINGen, wordt het probleem door uw eigen computer veroorzaakt. Als u wel kunt PINGen naar computers in het lokale netwerk, maar niet naar computers achter de router, kan het probleem worden veroorzaakt door uw IP-instellingen, de router zelf of de computer waarmee u verbinding tot stand probeert te brengen. Het is aan te raden om geduldig en volgens een vaste procedure te werk te gaan.

Ping-tijd

Tijd in miliseconden, die een datapakket nodig heeft voor het transport van een computer naar de doelcomputer en weer terug.

Point to Point Protocol

  • PPP
Geavanceerde TCP/IP-verbinding over een telefoonlijn. Hiermee is synchrone en asynchrone communicatie mogelijk en er kan een lijn met andere gebruikers worden gedeeld.

Poort

  • Port
TCP/IP-toepassingen communiceren met partners op andere computers via een combinatie van IP-adressen en poortnummers. Een poort specificeert de toepassing op de doelcomputer waarmee contact moet worden gelegd. Op een IP-adres kunnen tenslotte in bepaalde gevallen meerdere toepassingen/services actief zijn, zoals een webserver of een ftp-daemon. Om dit in goede banen te leiden zijn er zogenaamde well known ports, bijvoorbeeld poort 80 voor HTTP of de poorten 20 en 21 voor ftp. Een vrij volledige lijst is te vinden op http://www.isi.edu/in-notes/iana/assignments/portnumbers.
Enkele poortnummers.
Enkele poortnummers.

Poort-id

De methode die TCP en UDP hanteren om aan te geven welke toepassing die op het systeem wordt uitgevoerd, de gegevens verstuurt of ontvangt.

Poortnummers

Om binnen Internet een bepaald soort communicatie te identificeren - zoals www, e-mail of FTP - zijn bovenop het IP-protocol poortnummers gedefinieerd waarlangs specifieke communicatie verloopt. Een poort heeft een waarde die ligt tussen 0 en 9999. Een aantal van die nummers is al gekoppeld aan internetapplicaties. Zo gaan http- (www-) communicatiepoortnummers over poort 80. Dankzij deze poortnummers kan gelijktijdige communicatie tussen verschillende hosts (computers aangesloten op Internet) worden onderscheiden en geregeld.

Port Number

  • Poortnummer
Een numerieke identificatie toegekend aan een toepassing. Transport-protocollen zoals TCP maken gebruik van het poortnummer om te bepalen bij welke toepassing een pakket moet worden bezorgd.

PPP

  • Point to Point Protocol
Een communicatiemethode voor TCP/IP tussen twee partners, die meestal via een netwerkverbinding tot stand komt. Meestal gebruiken internetproviders PPP voor het inbellen op het internet.

Private IP-adressen

Binnen de netklassen zijn gebieden voor zogeheten private netwerken voorzien. Ze zijn op het internet niet geldig en kunnen daardoor meerdere malen ingezet worden in verschillende, niet met elkaar verbonden netwerken. Wie in een LAN met private IP-adressen op het internet wil, moet met een NAT een omzetting doorvoeren. In klasse-A netwerken is voor privé-netwerken het netwerk IP 10.0.0.0 gereserveerd. In klasse B-netwerken betreft het de subnetten van 172.16.0.0 tot en met 173.31.0.0. Voor klasse C-netwerken zijn privé-subnetten van 192.168.0.0 tot en met 192.168.266.0.

PTR

  • Pointer Record
Een type bronrecord waarin IP-adressen worden toegewezen aan hostnamen in een omgekeerde DNS-zone (in het DNS-domein IN-ADDR.ARPA).

PTR record

  • Pointer record
Een DNS record, een IP-nummer en een FQDN aan elkaar gekoppelt. Ook vaak reverse-lookup record genoemd.

Pure IP

Alleen IP, er hoeven geen andere netwerkprotocollen gebruikt te worden. Bovendien wordt geen ander protocol aan het IP-pakketje toegevoegd, zoals NetBIOS (SMB). Dankzij de pure IP hoeft nog maar één protocol te worden onderhouden, hierdoor dalen de onderhoudskosten.

Push-partner

Een WINS-server die replica's naar zijn pull-partner stuurt wanneer daarvoor een verzoek wordt ontvangen.